donderdag 3 april 2014

VOORJAARSWANDELING ZILVERBERG - OORSPRONG (IVN 1990)


OPDRACHTENSPEL

Wenken voor de ouders
. Zorg dat u precies weet op welke plaats u voor uw opdracht moet zijn en wat de kortste route er naar toe is.
. Neem desgewenst een stoeltje, koffie e.d. mee. Denk vooral aan warme/ waterdichte kleding en schoeisel en een horloge.
. Zorg zelf voor alles wat u voor uw opdracht nodig heeft. Regel dit eventueel van te voren met de school.
. Neem rustig de tijd voor het uitvoeren van uw opdracht.
. Let erop dat alle kinderen meewerken aan de opdracht en het werkblad.
. Controleer of het groepje nog kompleet is en of alles goed loopt.
. Kijk of de kinderen weten op welk punt van de routebeschrijving ze zijn en stuur ze op weg naar de volgende opdracht.
. Wij zouden het prettig vinden als u met het groepje waarmee u van start gaat even aandacht besteedt aan de "regels" die aan het begin van hun routebeschrijving staan.

Wenken voor school
. Stel de groepjes met zorg samen en maak ze niet te groot (maximaal 6).
. Geef ieder groepje een mapje o.i.d. met een routebeschrijving/werkboekje en een potlood. Zet de namen van de kinderen in de map.
. Zorg dat bij elke opdracht iemand staat.
. Het is nodig dat de ouders en leerkrachten die bij een opdracht staan voorwandelen.
. Het is prettig als twee personen langs de route rondfietsen (of lopen).

Spelregels
Bij het begin van het opdrachtenspel gaat iedere begeleidster/der met "6" kinderen langs de kortste weg naar haar/zijn opdracht.
Op de afgesproken tijd (de verste opdrachten even tijd gunnen om erheen te lopen) begint iedereen te vertellen en de opdracht uit te voeren.
Nu de groepjes van opdracht naar opdracht laten lopen, waarbij van opdracht 12 naar opdracht l wordt gelopen.
Op de afgesproken tijd neemt iedere begeleidster/der het groepje kinderen dat dan bij haar/hem is mee terug langs de kortste route naar het beginpunt.
Op deze manier verloopt de wandeling rustig.
De kans is groot dat niemand alle posten zal passeren, maar omdat alle kinderen toch het boekje met de wandeling mee naar huis krijgen, is dat ons inziens niet zo erg.
Misschien gaan ze daardoor nog eens met hun ouders deze wandeling maken.
Wanneer er meer opdrachten dan groepjes kinderen zijn, verloopt de wandeling soepeler, doordat er dan ruimte tussen enkele groepen zit, watopstoppingen voorkomt.

Veel sukses en een fijne wandeling gewenst !

VOORJAARSWANDELING ZILVERBERG - OORSPRONG april 1990


Waar je aan moet denken:
- Lees.eerst goed wat er in de routebeschrijving staat.
- Je hebt geen haast; als je rustig loopt zie en hoor je meer.
- Gebruik je ogen en oren goed. Je mag ook voorzichtig aan alles voelen en ruiken.
- Blijf op de paden, zodat je geen planten en paddestoelen vertrapt of dieren aan .het schrikken maakt,
- Maak geen lawaai, anders verstoor je vogels en andere dieren.
- Beschadig geen planten of bomen. Andere mensen willen er ook nog van genieten.
- Laat geen rommel achter.
- Blijf met je groepje bij elkaar en houd het gezellig. Zorg dat je allemaal aan de beurt komt bij een opdracht.
- Als het nodig is mag je elkaar natuurlijk wel helpen.

En nu naar de start................

Deze is bij de slagboom van Geldersch Landschap aan de Kerklaan, tegenover de Dalweg.
Loop vanaf de parkeerplaats van de sporthal Dalweg, het verzamelpunt, naar de Dalweg. Ga linksaf het
voetpad op en loop door tot de Kerklaan. Steek deze voorzichtig over en loop naar de slagboom.

Jullie wonen in een omgeving met heel veel bomen; dat is fijn, want bomen zijn mooi.
Dit boekje gaat voor een groot deel over bomen en over de rol die ze in ons leven spelen.
Tijdens de stormen in januari en februari zijn heel veel bomen omgewaaid of afgeknapt. De boseigenaren
ruimen niet alles op. Een deel blijft liggen, tot grote vreugde van paddestoelen, mossen, vogels, insekten en andere kleine "kriebel"beestjes. Op den duur wordt dood hout door hun toedoen weer voedsel voor planten en bomen. Zo lost de natuur haar afvalprobleem op !


1. Loop langs de slagboom en ga het rechter pad in. Even verder, aan de rechterkant, vind je

Opdracht 1:
Loop naar het stenen paaltje tussen de bomen naast het pad. Het staat op de grens van het bos van Geldersch Landschap en het open stuk grond van de gemeente Renkum.
Op de achterzijde vind je een afbeelding, die je misschien ook al eens hebt gezien op bordjes in het bos of op luiken van huizen: het is het embleem van Geldersch Landschap, een (roodgekleurde) mispelbloem.
Ook andere provincies hebben hun Landschap, met elk hun eigen embleem.
Het doel is van allemaal: het behouden van natuurgebieden. Het geld voor de aankoop en het onderhoud
daarvan krijgen ze van hun leden en de provincie.
Hier zie je nog drie emblemen. Bij welke van de drie genoemde provincies horen ze ?


a) Zuid-Holland, nr ..                      
b) Groningen, nr ..
c) Zeeland, nr ..

Waar zag je dat aan ?

Even voorbij het grenspaaltje ligt een enorme kuil. Het is één van de overstortvijvers van de gemeente
Renkum. Rechts zie je de grote opening van een rioolbuis. Als het heel hard regent kan de riolering al dat water uit de goten en van de straten niet snel genoeg afvoeren. De riolering stroomt dan als het ware over in deze kuil. Zodra de hoeveelheid water afneemt, stroomt een groot deel weer terug in de riolering, de rest zakt in de grond weg of verdampt.


Zou die regen nou nooit eens opraken ?

Gelukkig niet, want water is absoluut onmisbaar voor alles wat leeft en we kunnen het niet zelf maken.
Het regenwater komt ( met een aantal tussenstapjes) steeds weer terug waar het vandaan kwam.
We noemen dit: de kringloop van het water.
Bij één van die tussenstappen "leent" de mens water uit de natuur voor eigen gebruik.
Hoe minder dat is, hoe minder er gezuiverd hoeft te worden en hoe minder het milieu daardoor weer beïnvloed wordt.
Dus: Wees Wijs met Water !!

Ga terug naar het pad en speel daar het waterkringloopspel "twee emmertjes water halen". Dat gaat zo:
In elk van beide emmertjes zitten zes "waterdruppels" (zelfde kleur !).
Op elke waterdruppel staat één stap van de kringloop.
Verdeel de kinderen in 2 gelijkwaardige groepjes. De jongsten van elk groepje brengen de druppels één voor één naar de oudste, die verderop staat. De oudste legt de druppels in de juiste volgorde in een kring.
Het groepje, dat als eerste de kringloop klaar en goed heeft, is winnaar.

2. Loop verder tot de T-splitsing. Hier ga je linksaf.

3. Volg deze brede laan omhoog.

Opdracht 2:
Aan je linkerhand staan eerst nog beuken langs het pad, daarna komt een naaldbos.
Dat is wel een beetje somber, vind je niet ?
Als je langs de stammen omhoog kijkt, zie je dat de schors, ook van de takken, heel donker is. De naalden zijn bovendien niet bepaald fris-groen.
Raap eens een takje op om ze goed te bekijken. Hoe zou jij deze kleur groen noemen ?
Met hoeveel bij elkaar zitten de naalden aan het takje ?

Zijn de naalden:  O plat of                             O bol
                         O zacht of                           O hard
                         O scherp of                         O stomp ?

Welke vorm heeft de knop ?                         O rond
                                                                    O eivormig
                                                                    O langwerpig

Zoek nu met behulp van de knoppenkaart de naam van deze bomen.

De naam zwarte den is wel terecht. Deze soort den hoort eigenlijk thuis in warmere landen rond de Middellandse Zee (b.v. Griekenland, Joegoslavië, Italië). In ons land wordt hij aangeplant door de mens.

Zoek nu eens een paar denneappels, de vruchten van deze zwarte den. Wat valt je op aan hun vorm ?

Deze enigszins kromme kegels zijn alleen kenmerkend voor één van de soorten van de zwarte den, namelijk de Corsicaanse den.

Naaldboomvruchten worden "kegels" genoemd, en naaldbomen dan ook wel "kegel-dragers" (coni-feren).
Misschien had je al gezien dat er ook kegels liggen waarvan alleen de kale spil of as over is ( het "klokhuis"). Wie denk je dat dat gedaan heeft ?
De eekhoorn, omdat hij zo graag de zaden lust die tussen de schubben van de kegel zitten.
Als de kegel rijp is, gaan de schubben openstaan en kunnen de gevleugelde zaden door de wind worden meegenomen.
De eekhoorn trekt de schubben uit de dichte kegel, die hij met z'n voorpootjes vasthoudt en langzaam ronddraait.
Je kunt die schubben vast wel vinden.
Snap je hoe ze aan de spil hebben vastgezeten ? Het kleine schildje aan het uiteinde vormde met alle andere samen de beschermende buitenkant van de kegel.

Ook de bosmuis en de grote bonte specht eten naaldboomzaden. De bosmuis is niet sterk genoeg om de schubben eruit te trekken, maar knaagt ze met z'n scherpe tandjes keurig eraf.
De specht heeft geen voorpootjes, en klemt de kegel tussen een spleet in de schors van een boom of in de vork van twee takken. Dan hakt hij er lustig op los, tot hij tussen de beschadigde schubben bij de zaden kan.

Welke van de kegels hieronder is bewerkt door wie ?
a) eekhoorn, nr ...
b) bosmuis, nr ...
c) specht, nr ...

Eén van jullie mag nu één van deze dieren nadoen terwijl hij eet. De anderen moeten raden welk dier het is.










4. Ga verder langs deze laan tot je op het hoogste punt bent, waar een heuveltje ligt

Opdracht 3:
Je staat hier op één van de hoogste punten in onze gemeente (ruim 63 m.). Vroeger vond men dit zo'n mooie plek, dat er een beukenrondeeltje op werd aangeplant en lanen naartoe werden aangelegd. Die beuken hebben wel 200 jaar gestaan, tot +_ 1930. Ook het heuveltje is mensenwerk, maar heel veel ouder, zo'n 4000 jaar. Toen was het in deze streken al "hoog en droog", terwijl het grootste deel van ons land nog onder water stond.
De mensen die hier toen woonden legden over de graven van hun doden ronde heuveltjes aan. Soms werden daarin vele eeuwen later opnieuw doden begraven. Over de hele Veluwe liggen honderden van deze grafheuvels. In een aantal ervan hebben onderzoekers geschenken gevonden, die werden meegegeven aan de doden, zoals stenen bijlen, aardewerk bekers en later bronzen voorwerpen. Je kunt ze zelf gaan bekijken in het Gemeentemuseum in Arnhem.
Links voor het heuveltje staan weer naaldbomen. Ook deze gaan we eens goed bekijken.
Op de stam van de jongere bomen zitten blaasjes met hars, zogenaamde harsbuiltjes; oudere stammen zitten vol groeven.
Ook hier liggen genoeg takken en kegels op de grond om even te gebruiken.

Welke kant van de naalden is donkerder?  
                        O boven                   O onder

Met hoeveel bij elkaar zitten de naalden aan het takje?

                        Zijn de naalden      O plat of                   O bol
                             O zacht of                 O hard
                             O scherp of               O stomp

Wrijf eens een paar naaldenstevig tussen duim en wijsvinger.
Waar ruikt het naar ?

Welke vorm heeft de knop           O rond
                                                    O eivormig
                                                    O langwerpig

Wat valt je op aan de kegels ?
Zoek van deze boom de naam met behulp van de knoppenkaart.

Deze bomen zijn genoemd naar de Schotse onderzoeker David Douglas, die hem in 1827 vanuit Noord-Amerika naar Europa bracht. Ze worden hier vooral aangeplant omdat ze goed timmerhout leveren.

5. Vervolg het pad langs het heuveltje en ga op de splitsing rechtdoor, het smalle paadje in.
6. Volg dit pad, achter een huis langs (de honden zitten opgesloten) tot je komt bij

Opdracht 4:
Een boom heeft heel wat nuttige funkties: fijn om in te klimmen, heerlijk om op een hete zomerdag in de schaduw te zitten, een veilige woonplaats voor sommige dieren, mooi om naar te kijken en tussendoor te wandelen.
Voor ons is ook heel belangrijk dat de boom zuurstof maakt terwijl hij met zijn bladeren voedsel voor zichzelf aan het maken is.

Om in leven te blijven moeten we ademhalen. Voor mensen en dieren betekent ademhalen: zuurstof uit de lucht halen (of uit het water, als het waterdieren zijn). Die zuurstof verbruiken we.
Laten we het eens fraai zeggen: de zuurstof houdt het kacheltje in ons lichaam brandend. Zonder zuurstof gaat dat kacheltje uit.

vraag a:
maak deze zinnen af:      een mens ademt met zijn l..........
                                     een boom ademt met zijn b.........
vraag b:
De ouder of leerkracht steekt een waxinelichtje in een potje aan. Laat het even branden en doe dan het deksel erop. Wat gebeurt er ? Hoe komt dat ?

Vuur maken is gevaarlijk, zeker in het bos.
Doe dit proefje nooit alleen, maar samen met een volwassene, thuis of op school.

Omdat bomen zuurstof kunnen maken, waardoor mensen en dieren kunnen leven, noemen we de bossen ook wel de "groene longen" van de wereld.
Dat zuurstof maken is een ingewikkelde zaak.
We zullen proberen er iets van uit te leggen.
Met het zonlicht maakt een boom voedsel voor zichzelf uit koolzuur en water; hij doet dat met behulp van groene korrels (bladgroen) die in het blad zitten en die de bladeren ook hun groene kleur geven. Bij dat voedsel maken komt ook zuurstof vrij in de lucht.

vraag c:
zet de volgende zinnen in de goede volgorde en wel zo, dat er een zuurstofkringloop ontstaat:
1) de mens ademt koolzuur uit
2) die zuurstof komt in de lucht
3) de mens ademt zuurstof in
4) met behulp van onder andere koolzuur maakt de boom zuurstof
5) koolzuur uit de lucht wordt opgenomen door de boom


Bomen zijn ook heel nuttig om het hout dat ze ons leveren. Zonder hout zou ons leven heel wat minder prettig zijn ! We gebruiken het voor duizend en één dingen. Per jaar heeft elke Nederlander ongeveer een kubus hout nodig van 1 meter hoog, 1 meter breed en 1 meter diep.



Daarvoor worden in ons land veel bomen omgezaagd. Maar omdat wij niet genoeg bomen hebben, wordt er ook veel hout gekocht in Rusland, Zweden, Noorwegen, Finland en Noord-Amerika.

Dat kan helemaal geen kwaad, als er maar niet teveel bomen gekapt worden en jonge bomen voor in de plaats geplant worden. In ons land en in de bovengenoemde landen gebeurt dat wel. In verre, warme landen, waar heel veel tropische regenwouden gekapt worden, gebeurt dat in de meeste gevallen niet. Dat brengt dan veel narigheid met zich mee: dieren en planten verdwijnen, de grond spoelt weg als het regent en er wordt op die kale plaatsen geen zuurstof meer gemaakt.

Opdracht voor allemaal: noem allemaal één produkt dat van hout is gemaakt.

Is er nog tijd over ?
Verdeel dan het groepje in twee partijen. De ouder of leerkracht is "rechter". De ene partij bestaat uit houthakkers, de andere uit bomen.
De houthakkers willen de bomen omzagen. De bomen willen dat natuurlijk niet. De houthakkers proberen de bomen om te praten zich te laten omzagen, de bomen proberen dat uit hun hoofd te praten.
Nadat iedereen z'n zegje heeft gedaan beslist de rechter welke bomen uiteindelijk omgezaagd mogen worden.

7. Loop het pad af tot je bij een klinkerweg komt, de Italiaanse weg. Ga hier linksaf.

PAS OP, DIT IS EEN FIETSPAD ! GA LINKS NAAST DE WEG LOPEN, DAN HINDER JE DE FIETSERS NIET.

8. Op de eerste kruising ga je rechtsaf.

Opdracht 5:
Bomen, we zien ze elke dag. Maar hoe zit een boom nu eigenlijk in elkaar ?

Een boom bestaat uit een kroon (de takken) en een stam boven de grond, en de wortels onder de grond. We gaan de stam eens beter bekijken. Aan de buitenkant zit de schors; die kan je vergelijken met onze huid: hij beschermt de boom tegen uitdrogen, vorst, felle zon, bacteriën en dergelijke. De schors groeit met de boom mee, net zoals jouw huid met jou meegroeit.
vraag a:
kijk eens naar de schors van een boom en naar je eigen huid. Voel ook eens aan allebei.
Welke verschillen merk je op ?    
huid                                                 schors
 .............................                          ..................................
 .............................                          ..................................
 .............................                          ..................................
 .............................                          ..................................


Onder de schors zit de bast; daarin bevindt zich een netwerk van hele dunne buisjes, waardoor water met voedsel voor de boom stroomt.

Onder de bast ligt het cambium, een heel dun laagje dat ook wel:."groeilaagje" genoemd wordt. Het zorgt ervoor dat de boom in de dikte groeien kan.
Na het cambium komt het spinthout; dit is zacht hout waardoor ook weer hele dunne buisjes lopen die (je snapt het zeker al ?) ervoor zorgen, dat water met voedingsstoffen naar alle delen van de boom vervoerd
wordt. Het binnenste laagje van het spinthout wordt elk jaar hard ; dit noemen we verhouten.

vraag b:
wat gebeurt er als je rondom een boom een diepe ring in de stam uitsnijdt ? Waarom ?

Het harde hout, dat in het binnenste van de stam zit en dat dus hard geworden spinthout is, noemen we kernhout. Het zorgt ervoor dat de boom rechtop blijft staan. Het is wat donkerder van kleur dan spinthout.
Als je een doorgezaagde boomstam bekijkt, zie je een aantal ringen; dat noemen we "jaarringen". Ze ontstaan doordat de boom in het voorjaar en de zomer groeit.
In de herfst groeit de boom bijna niet en in de winter helemaal niet; er wordt dan dus geen hout gevormd.
Als je goed kijkt zie je telkens naast elkaar een lichte en een donkere ring: de lichte noemen we "voorjaarshout", de donkere "zomerhout". Een boom wordt in één jaar 1 lichte + 1 donkere ring dikker. Je kunt door het tellen van de ringen dus uitrekenen hoe oud de boom was toen hij werd omgezaagd.

vraag c: 
hoe oud was de boom toen hij werd omgezaagd ?
Reken eens uit hoeveel jaar ouder dan jij de boom was.

9. Ga op de vijfsprong het eerste pad rechts in.

Opdracht 6:
Hier ga je een puzzel van het bos eerst maken en daarna goed bekijken.
Verdeel de kinderen (zonodig) in twee gemengde groepjes. Eerst de puzzel maken (eventueel als wedstrijdje, wie het eerste klaar is). De ouderen moeten misschien de jongeren helpen bij de opdrachten.
groep 5,6: -hoeveel soorten zoogdieren staan er op de puzzel ?
                 -hoeveel ervan heb je wel eens gezien ?
                 -van hoeveel had je nog nooit gehoord ?





groep 3,4:  -hoeveel soorten vogels staan er op de puzzel ?
-hoeveel ervan heb je wel eens gezien ?
-van hoeveel had je nog nooit gehoord ?

 groep 7,8:    bekijk de aparte plaatjes langs de zijkanten van de puzzel.
                   -welke boompjes worden geplant ?
                   -na hoeveel jaar wordt het eerste hout verkocht ?
                   -hoe heet dat hout ?
                   -hoeveel van elke 100 geplante bomen worden er echt oud ?

10. Ga nu het eerste pad links in dat schuin naar een akker loopt.

Opdracht 7:
Dit stuk bouwland is door Geldersch Landschap verpacht aan boer Jurrius. Die verbouwt hier de eerste jaren geen graan meer en krijgt daarom van de Europeese Economische Gemeenschap een subsidie. Hierdoor helpt hij mee om het teveel aan graan in Europa te verminderen.
De gemeente Renkum en enkele verenigingen vergoeden boer Jurrius de kosten van speciaal zaad.
Uit dat zaad groeien planten met bloemen waarin bijen hun voedsel vinden; op deze planten zijn ook reeën en klein wild gek. Ook hommels en vlinders zullen de bloemen bezoeken.
In de bloeitijd van deze plantesoorten (juni-juli) zet de imkersvereniging een aantal bijenkasten op dit terrein.
Honingbijen leven met tienduizenden bij elkaar binnen een staat in een kast of korf. Ze voeden hun larven en zichzelf met honing en stuifmeel, dat ze in de bloemen van bepaalde plantesoorten vinden.

Een bijenvolk bestaat uit drie typen bijen. Er is altijd maar één koningin (1) en die zorgt voor het leggen van de eitjes. Er zijn een heleboel werkbijen (2). Dit zijn ook vrouwtjes, maar ze kunnen geen eitjes leggen. Ze doen al het andere werk: ze voeden de larven, halen nectar (bloemenhoning) en stuifmeel, zorgen voor het schoonhouden van de raten, enz.
Dan zijn er nog de mannetjes (3). Deze worden darren genoemd. Hun enige taak is de koningin te bevruchten zodat deze eitjes kan leggen.
Bijen die de nectar uit een bloem willen zuigen, moeten met hun zuigsnuit diep in de bloem duiken. Hierbij stoten ze tegen de meeldraden, waardoor er stuifmeel in hun vacht komt. Dit is voor de voortplanting van de planten heel belangrijk, want de bijen nemen het stuifmeel mee naar de volgende bloem en laten daar altijd wat achter op de stamper. De bij neemt de nectar in een speciale "honingmaag" mee terug naar de bijenkast. Het stuifmeel vervoert ze in klompjes aan haar achterpoten.
In de honingmaag van de van de werkbij wordt de nectar in honing veranderd. Deze honing en het stuifmeel worden in raten bewaard. De raten worden weer door andere werkbijen gemaakt. Bijen hebben kliertjes waarin was gemaakt wordt. De raten maken ze van deze was.
Een werkbij steekt alleen maar als ze in het nauw gedreven wordt. De angel zit aan haar achterlijf.
Als een nieuwe koningin geboren wordt, vertrekt de oude met een aantal werkbijen. Dit heet "zwermen". Zo'n zwerm kan door een imker worden opgevangen in een kast of korf.
groep 3,4: op dit land stond vroeger maïs. Maïsbloemen hebben geen nectar. Denk je dat de wind of de bijen voor de bestuiving van maïs zorgen ?

groep 5,6: Hoe trekken bloemen van bijenplanten de aandacht van de bijen

groep 7,8: Waarom leveren wegbermen minder stuifmeel en nectar dan vroeger ?




Opdracht 8

Aan de rand van dit bosperceel zie je duidelijk drie plantenlagen.

De onderste laag wordt gevormd door de kruiden. Kruidachtige planten zijn planten die elk jaar in de herfst boven de grond afsterven en overwinteren met behulp van ondergrondse stengels, die in het voorjaar uitlopen. Het kunnen ook planten zijn die in het voorjaar ontstaan uit zaden, die het jaar daarvoor uit vruchtjes op de grond terecht kwamen. Kruidachtige planten hebben zachte stengels.
De middelste laag wordt gevormd door de struiken. Dit zijn planten met houtige stengels, die meestal met meer tegelijk uit de grond komen.
De bovenste laag wordt gevormd door de bomen.

vraag a: 
vind je de opbouw van de lagen die je hier ziet zoals in tekening a) of als in tekening b) ?



vraag b:
waarom staan de lage planten aan de rand en niet onder de hoge bomen erachter ? in de kruidlaag zie je in ieder geval: muur, brandnetel en klis.
Kun je ze vinden ?

vraag c:
hoeveel soorten struiken zie je nog behalve de vlier ?
hoeveel soorten bomen zie je in de eerste rij ?


Opdracht voor allemaal:
Je mag nu even lekker gaan kleuren/knutselen.

groep 3,4: teken en/of kleur wat je maar wilt in de boom op het losse vel.

groep 5,6: maak de boom "echt" met van alles wat los op de grond ligt (en lijm !)

groep 7,8: schrijf op de boom zoveel mogelijk uitdrukkingen waarin een boom of het woord boom voor komt.

Als je je boom niet afkrijgt, vraag dan aan je juf of meester of je hem op school mag afmaken. Het zou leuk zijn als al jullie bomen bij elkaar op een plekje op school kwamen te hangen. Kijk je juf of meester maar eens lief aan of dat mag !

11. Op de punt van de akker ga je rechtsaf het smalle bospad in. Loop dus NIET verder langs de akker.

12. Op de kruising ga je rechtdoor. Nu loop je weer langs een bouwland.

Opdracht 9:
Jullie zijn er vast al aardig aan gewend dat je tijdens een schoolwandeling bij elke opdracht gewezen wordt op iets uit de natuur. Meestal iets heel gewoons, maar anders was je er misschien voorbij gelopen zonder het op te merken. Vreemd eigenlijk, want ons lichaam heeft toch allerlei hulpmiddelen om de dingen om ons heen juist wél te kunnen opmerken (waarnemen).

Noem allemaal 2 dingen die je hier kunt waarnemen. Zeg er ook bij waarmee je ze hebt waargenomen.
Wedden dat jullie het meeste met je ogen hebben gezien ? Doe die dan eens dicht en wees even stil...........
Wat kon je nu nog waarnemen en waarmee ? Waarschijnlijk heb je .........met je wel iets...........

Nu mag je (om de beurt) je ogen én oren niet gebruiken. De anderen laten je toch iets waarnemen.
Wat is het en waarmee nam je het waar ?

vraag a:
de hulpmiddelen waarmee je lichaam waarneemt noemen we de ............................

vraag b:
voor dieren zijn goede z...................... van levensbelang. Geef eens wat voorbeelden waarvoor.

vraag c:
vul op de volgende regels de zintuigen in. Zet er steeds een dier achter waarbij dat zintuig heel goed werkt.
................ doe je met je. .............      ................
................ doe je met je. .............      ................
................ doe je met je. .............      ................
............... doe je met je.. .............      ................
............... doe je met je.. .............      ................


Je kunt bij deze opdracht het flap-uit boekje "Je zintuigen" met z'n allen gebruiken of bekijken.



13. Loop het pad verder af tot je bij.een klinkerweg komt, de Italiaanse weg. Ga hier links af. Tussen de eerste en de tweede dikke beuk vind je

Opdracht 10:
De Italiaanse weg is iets meer dan 140 jaar geleden aangelegd in opdracht van Baron J.A.P. van Brakell-van Wadenoyen. Baron van Brakell woonde toen op kasteel Doorwerth. De weg vormt de verbinding tussen het kasteel en de Utrechtseweg.
Omdat de weg vlak bij de Rijn scherpe haarspeldbochten heeft, kwam de baron op het idee om hem te noemen naar Italië, waar in het bergland ook zulke bochten voorkomen.

Als er een weg aangelegd wordt, worden de bomen er later langs geplant. Hier is het precies andersom gebeurd: de enorme beuken langs de Italiaanse weg zijn oude scheibomen, die vroeger op de grens van twee stukken land stonden. Hier is de weg langs de bomen aangelegd.
De oude beuken bloeien nog elk voorjaar. Zijn er nog bloemetjes aan de takken te zien?
De stuifmeelkatjes hangen en de stamperbloemetjes die op kwastjes lijken, staan rechtop. Als ze uitgebloeid zijn liggen er vast nog wel stuifmeelbloemetjes op de grond.
Nadat de wind de stuifmeel op de stamperbloemetjes heeft gebracht, groeien daaruit de vruchtjes, de beukenootjes. Als die 's winters niet opgegeten worden door vogels, eekhoorns, muisjes of reeën , kunnen
ze het volgende voorjaar ontkiemen.

groep 3,4: zoek eens naar de kiemplantjes van de beuk. Waar vind jij de blaadjes op lijken ?
Welk muisje eet het beukenootje op ?

Hoe groeit zo'n beukekiempje nu eigenlijk ?
In het voorjaar splijt het bruine schilletje van het beukenootje open. Er komt een worteltje uit dat de grond in groeit. Twee groene blaadjes, die helemaal niet op beukeblaadjes lijken, vouwen zich daarna open. Tussen die blaadjes uit groeit een stengeltje omhoog en daaraan komen dan twee echte beukeblaadjes.
Het jonge beukje is geboren !

groep 7,8: welk plaatje hoort niet in het rijtje thuis ? Waarom niet ?
Je kunt zelf ook heel goed een kiemplantje laten groeien. Als je een gedroogde bruine boon op een stukje spons in een glazen potje legt en je houdt de spons steeds goed vochtig, dan zie je na een tijdje uit de boon een worteltje en een stengeltje met blaadjes groeien, je hebt dan je eigen bonenplant gekweekt !

Er staan hier ook andere jonge beukjes en dat zijn de kiemplantjes van vorige jaren. Ze zijn groter en steviger dan de kiemplantjes van dit voorjaar en ze hebben meer (gewone beuke-) blaadjes.

groep 5,6:  denk je dat deze jonge beukjes veel kans hebben om net zo groot als hun "ouder" te worden ?
Waarom ?

Allemaal: sommige beukenootjes krijgen wel de kans om uit te groeien tot een boom. Wie zorgen daarvoor ?

14. Loop verder langs de Italiaanseweg.
HOUD GOED LINKS WANT DIT IS EEN FIETSPAD !!

15. Op de hoek van het bouwland dat links ligt ga je rechtsaf en loop je tussen de wallen door tot .ie.
op een open plek komt.

16. Op de open plek houd je links aan. Bij de bank is

Opdracht 11:
Misschien kun je aan de vele soorten planten en bomen op deze plek nog wel zien, dat hier vroeger een huis heeft gestaan. Bij dat huis was een tuin aangelegd.
Dit huis, "Eekland", hier gebouwd in 1924 door de familie van Rietschoten, brandde in de Tweede Wereldoorlog af. Het huisje waar je langskomt bij nr. 6 van de routebeschrijving werd tegelijkertijd gebouwd en bewoond door de tuinman van "Eekland".
Vanaf deze plaats zie je nogal wat struiken, lage planten en bomen. Ideale plaatsen voor vogels, niet alleen om te nestelen, maar ook om voedsel te zoeken.
Roofvogels kunnen op zo'n plek hun prooi makkelijk ontdekken, insektenetende vogels kunnen in de schors van de bomen en op de bladeren van de planten hun voedsel vinden en voor zaadetende vogels vormt deze plek natuurlijk ook een gedekte tafel.
Een vogelsnavel is zo gebouwd, dat de vogel zijn voedsel makkelijk kan pakken, maar ook verwerken. De snavel van een insekteneter moet dun zijn om makkelijk vanuit verborgen plekjes insekten weg te kunnen pikken.
De snavel van een zaadeter moet niet alleen vruchten kunnen openbreken, maar ook het zaad zelf. De snavel moet dus krachtig zijn.
Een roofvogelsnavel moet met één stoot zijn prooi kunnen doden; hij moet kunnen plukken en het vlees in stukken kunnen scheuren.
Een allesetende vogel moet zowel insekten als plantedelen kunnen verwerken.


Geef van de hieronder staande snavels aan of ze van een insekteneter, een zaadeter, een alleseter of een roofvogel zijn. Welke vogel hoort bij welke snavel ?
              a) winterkoning                                                    c) vink
              b) havik                                                               d) merel

                                        snavelnnummer                          vogelletter
insekteneter                      ....................                             ................
zaadeter                           ....................                             ................
alleseter                           ....................                             ................
roofvogel                         ....................                             ................

Misschien kunnen we wel vogels horen.
Wees allemaal eens muisstil en leg je vinger op je lippen. Als je een vogel hoort, mag je die vinger opsteken.
Weet je ook welke vogels je hoort ?

17. Ga vóór de bank linksaf het smalle paadje in, langs de braamstruiken naar beneden.

Opdracht 12:
Heel wonderlijk zoals hier vijf kastanjebomen bij elkaar staan. Hoe denk je dat die hier gekomen zijn ?

Je ziet dat alle bomen op een bepaalde hoogte smaller worden. Op die plaats is de kastanjeboom, toen hij nog jong was, op een andere jonge kastanjeboom gezet en daarop verder gegroeid. We noemen dit enten.
Enten gebeurt vaak als de bovenste boom goede eigenschappen heeft, zoals bijvoorbeeld mooie bloemen of goede vruchten, maar slechte, voor ziekte gevoelige wortels. De onderste boom heet dan "onderstam" en heeft dus sterke wortels.
Enten wordt ook vaak gedaan door kwekers, als de zaden moeilijk kiemen, bijvoorbeeld van buitenlandse bomen.


Aan een kastanjetak kan je goed zien waar de bladeren van de voorgaande jaren gezeten hebben.
De bladsteel heeft een hoefijzervormig litteken achtergelaten met daarin een aantal puntjes; dat zijn de littekens van de hoofdnerven. Misschien is dit een mooi ezelsbruggetje om te onthouden dat deze boom paardekastanje heet.
Ook kan je de littekens zien van de knopschubben. Dat zijn stevige, meestal bruine blaadjes, die de inhoud van de knop beschermen.

De knop aan het topje van de tak loopt als eerste uit. Hierin zitten meestal meerdere bladeren en
soms ook een bloem.
Die bloem bloeit in mei en wordt kaarsje genoemd.
Als de bomen hier al uitgebloeid zijn, zie je misschien wel de restanten van deze kaarsjes.
Elk kaarsje bestaat uit een groot aantal bloempjes; bij de gewone paardekastanje zijn ze wit van kleur.
In elk bloempje kan je meeldraden en stampers vinden. Bovendien zie je onderin de bloem een gele vlek, die "honingmerk" genoemd wordt.
Bijen kunnen geel goed zien en komen op de bloem af. Als de bloem ouder wordt, wordt de gele vlek rood, een kleur die bijen niet kunnen zien.
Als de stampers van de bloempjes bevrucht zijn door het stuifmeel van de meeldraden, kunnen de vruchten met de zaden gevormd worden: de bolsters met daarin de kastanjes.

vraag a:
hoe heten de knoppen aan de top van de takken ?

vraag b:
                    uit hoeveel delen bestaat elk blad ?
                    hoeveel littekens van nerven zie je ?
vraag c:
worden de bloemen door de wind of door insekten bestoven ?
wat heeft de kleurverandering van het honingmerk voor nut voor de boom ?

18. Ga verder langs dit pad tot Je bij een breder pad komt en ga rechtsaf.

Aan de overblijfselen van het hek kan je zien, dat hier vroeger de oprijlaan begon van het huis, dat hier eens gestaan heeft.

19. Volg dit brede pad tot je op een T-splitsing komt waar je niet meer rechtdoor kan.

20. Hier ga je linksaf. Al snel kom je dan bij de slagboom. De slagboom voorbij, even de Kerklaan oversteken en de Dalweg volgen tot de sporthal en je bent weer terug op de parkeerplaats.

Dit is het einde van deze wandeling.

-----------------------------------------------------
De samenstellers (IVN-gidsen) willen iedereen danken die, op welke wijze dan ook, geholpen heeft om deze
schoolwandeling mogelijk te maken, en met name:
- Stichting Het Geldersch Landschap;
- De heer M. Kolvoort (voor de meeste plaatjes);
- Joke Poot (voor het tekenen van de voorkant);
- De heer G. Maassen, Gem. Archief (kaart).

Overige plaatjes zijn overgenomen uit:
- Prisma dierengids, A. Kelle/H. Sturm;
- Geill. flora van Ned., E. Heimans etc.;
- IVN diersporenboekje;
- Uiterwaardenlesbrief Konsulentschap N & M.

Uitgave onder verantwoordelijkheid van de Werkgroep voor Natuur- en Milieu-educatie Gem. Renkum.

-----------------------------------------------------------
TOELICHTING EN ANTWOORDEN
Opdracht 1: bij de routebeschrijving: alleen de groep die bij opdracht 1 is begonnen loopt verder tot de T-splitsing. Alle verdere groepen, die van opdracht 12 komen, lopen terug naar de T-splitsing.

Meenemen: 2 emmertjes met regendruppels (via school)

antw.: c = 1, a = 2, b = 3

Tekst op druppels in goede volgorde:
blauw:
1 de regendruppels vallen uit de wolken
2 de regen zakt weg in de grond
3 de planten en bomen zuigen het water op met hun wortels
4 de planten en bomen verdampen het water door hun bladeren
5 boven in de lucht koelt de damp af tot druppels
6 heel veel druppels vormen samen een wolk

grijs:
1 de regendruppels vallen uit de wolken
2 de regen komt in afvoeren, sloten meren, rivieren en zeeën terecht.
3 de mens gebruikt het water en voert het daarna weer af naar rivier of zee
4 door de zonnewarmte verdampt het (zeelwater
5 bovenin de lucht koelt de damp af tot druppels
6 heel veel druppels vormen samen wolken

Opdracht 2: Meenemen: knoppenkaart, evt. verschillende soorten kegels, sporenboekje, plaatjes eekhoorn, bosmuis e.d., lineaaltje.
TAKJES, KEGELS EN SCHUBBEN LATEN LIGGEN A.U.B,
antw: grijs/dof/vuilgroen
met 2 bij elkaar
bol - hard - scherp
eivormig
zwarte den met krotr.^e kegels
a = 2, b = 3, c = 1

Opdracht 3: Meenemen: knoppenkaart.
antw.: bovenkant donkerder
met 1 bij elkaar
plat - zacht - stomp
citrusfruit o.i.d.
langwerpig
extra 3-tandige schubjes steken tussen de zaadschubben uit.
de naam van de boom is douglas.

Opdracht 4: Meenemen: breed glazen potje met metalen deksel, waxine-lichtjes, lange lucifers of lange aansteker, set met verschillende houtsoorten (via school),
antw.: a: longen, bladeren
b: het vlammetje dooft, de zuurstof is op.
c: goede volgorde: 5, 4, 2, 3, 1.
meubels, kisten, vloeren, lucifers, speelgoed, turntoestellen,
stelen van bezems en gereedschap, hekken, deuren, palen,
potloden, muziekinstrumenten etc. Indirekt: papier.

Argumenten vóór kappen:
. hout is nodig
. hout brengt geld op
. de boom is oud en gevaarlijk
. het bos moet uitgedund
. er worden toch nieuwe geplant
enz.

Argumenten tegen kappen:
. bomen maken zuurstof
. dieren hebben bomen nodig (eten)
. dieren hebben bomen nodig (schuilen)
. bomen houden met wortels grond
. bomen geven nestgelegenheia
enz.

Opdracht 5:
antw.: a:
Meenemen: folder over hout, boom-poster, plak hout met ringen
schors: hard, met bobbels en gleuven, zonder haartjes, niet soepel, grijsbruin
huid: zacht, glad, met haartjes, soepel, roze.
dan gaat de boom dood omdat de stroom voedingsstoffen doorgesneden is.

Opdracht 6: Meenemen: 2 puzzels bos, iets om op te zitten. Puzzels via school,
antw.: 5,6 er staan 14 zoogdieren op
3,4 er staan 12 vogels op
7,8 grove den, 20 jaar, grenenhout, 2 a 3.

Opdracht 7: Meenemen: wat met bijen te maken heeft, boekje, pot honing etc.
antw. 3,4 de wind
5,6 door opvallende kleuren en door lekker te ruiken
7,8 er staan veel minder bloeiende planten in de bermen, ze worden te vaak gemaaid, er wordt veel gras ingezaaid.

Opdracht 8: Meenemen: evt. plantenboekje, voldoende boom-vellen (via school! overleg op school hoeveel "bomen" er gekopieerd moeten worden
(o.i. minstens 3 per groepje + reserve), potloden, gum, lijm,
kleurpotloden, schaar, mesje, plakband, onderleggers, iets om op te zitten.
antw.: a: b
b: voor het licht
c: wij vonden aan planten: grote en kleine brandnetel, klis, gras, muur, reigersbekr weegbree, ereprijs, akkerviooltje, klaver.
wij vonden aan struiken behalve vlier: framboos, braam, bergvlier.
wij vonden aan bomen: eik, berk, robinia

Opdracht 9: Meenemen: spullen om te laten voelen, ruiken, proeven zelf
regelen, boekje zintuigen (via school),
antw.: a: zintuigen
b: eten zoeken, gevaar opmerken, soortgenoten herkennen
c: zien - ogen - roofvogels, nachtdieren
horen - oren - vleermuizen, haas
voelen - huid - mol, insekten (voelsprieten)
ruiken - neus - hond, kat
proeven - tong - mens (is een zoogdier), chimpansee
Suggesties: laten voelen: veer/grasspriet/blazen langs wang/
denneappel/ steen/ruwe schors/glad papier met vingertoppen
laten ruiken: hars/vers naaldhout/douglasnaalden
laten proeven: honing/appel/dropje/pepermunt

Opdracht 10: Meenemen: fotokopie beukekiemen
antw.: 3,4:een vlinder, olifantsoren
muisje nr. 2
7,8:nr. 4 hoort er niet in thuis, het is het kiemplantje van de
grove den.
5,6:nee, zo vlak onder de ouder krijgen ze te weinig licht
allen :dieren die de nootjes weghalen onder de boom en op een lichtere
plaats achterlaten.

Opdracht 11: Meenemen: vogelboekje
insekteneter - nr. 2 - a
zaadeter - nr. 4 - c
alleseter - nr. 3 - d
roofvogel - nr. 1 - b

Opdracht 12: Meenemen: bomenboekje
antw.: a: eindknoppen
b: kan verschillen, 5 of 7 of ..
c: insekten
er worden meer bloemen bestoven want de insekten verspillen
geen tijd aan oude, al bestoven bloemen.